Het ontstaan van enkele straatnamen in Alteveer en Kerkenveld
Het ontstaan van enkele straatnamen in Alteveer en Kerkenveld
Mandiêlig juli 1989
Toen in 1952 de wijken in Kerkenveld werden gedempt, moesten er voor verschillende wegen namen bedacht worden. De vereniging Plaatselijk Belang kon daarvoor suggesties indienen bij het gemeentebestuur. Aan het bestuur
van Plaatselijk Belang werden door een onbekende,de namen Jan Haarstraat, Albert van Daatselaarstraat en Ten Hoevestraat voorgesteld. Naar het schijnt is dit voorstel zonder veel discussie door Plaatselijk Belang overgenomen
en aan het gemeentebestuur voorgelegd. Ook de raad kon zich wel in deze namen vinden.
Wie waren de drie genoemde personen? Vanwaar het eensgezind noemen van straatnamen naar deze drie personen?
In het navolgende verhaal staat Jan Haar centraal, daar ik hem vrij goed heb gekend. Jan Haar werd geboren op 24 februari 1912 te Kerkenveld. Hij was het vierde kind van Jan Haar en Femmigje Hooijer. In totaal waren er in het gezin Haar 10 kinderen. Jan Haar en Femmigje hadden een boerderij aan het Schapendijkje. Na de dood van hun vader op 30 september 1934, zetten de broers Hendrik en Jan (jr.) het bedrijf enige tijd samen voort. Na enkele jaren kocht Jan een eigen boerderij, thans A. van Daatselaarstraat 12. Moeder Femmigje verhuisde met 4 ongehuwde dochters naar een burgerwoning, thans Jan Haarstraat 45. Hoewel Jan (jr.) een eigen boerenbedrijf had, woonde hij nog bij zijn moeder. Het woongedeelte van zijn boerderij verhuurde hij in mei 1940 aan het gezin Van Daatselaar, jonge mensen
met 4 kinderen.
Jan Haar stond algemeen bekend als een goede jongen, die zich niet in de luren liet leggen. Hoewel hij alleen de lagere school had bezocht, had hij een brede belangstelling. Hij las vrij veel en hij kon over veel zaken meepraten. Jan
Haar was in veel dingen erg nonchalant, vaak zelfs onvoorzichtig. Daardoor liep er bij hem nog wel eens iets uit de hand. Meestal liep het nog wel goed af, maar Jans escapades dienden herhaaldelijk tot vermaak van zijn omgeving.
Zo beweerde hij als schooljongen eens dat hij vanuit het weiland blindelings de afstand tot de wijk kon schatten. Met de ogen dicht liep hij op het water af en prompt haalde hij een nat pak. En meer van dergelijke dingen, waardoor hij
zichzelf de bijnaam Jan Ongeluk verleende.
Bij de jeugd, ook op latere leeftijd was Jan Haar een rustige figuur, die meedeed, maar niet overdreven. Getrouwd is hij niet geweest, zijn contacten met meisjes bleven beperkt tot een enkel scharreltje.
De Duitse inval in Polen en de daarop volgende oorlogsverklaringen van Engeland en Frankrijk aan Duitsland deden de Nederlandse regering in september 1939 besluiten over te gaan tot algehele mobilisatie. Ook Jan Haar moest - op 27 jarige leeftijd - het uniform aantrekken. Zijn boerenbedrijf werd zo goed mogelijk draaiende gehouden door broer Hendrik en zijn zusters. Bij de Duitse aanval op ons land, 10 mei 1940, stond Jan als wachtpost bij een brug te Lichtmis. Daar werd hij door de Duitsers krijgsgevangen gemaakt en in Zwolle geïnterneerd.
Na enige tijd mocht hij naar huis en kon hij zich weer wijden aan zijn bedrijf. Door allerlei regels en voorschriften ging dat steeds moeilijker.
Kunstmest en veevoer waren steeds moeilijker verkrijgbaar. De kippen, waarvan er nogal wat gehouden werden, moesten op een 25 stuks na, opgeruimd worden.
Een van de leegstaande kippenhokken leende zich in de tweede helft van de oorlog uitstekend voor het onderbrengen van onderduikers. Wel alleen voor de nacht, want overdag haalden de jongens bij vaste adressen de kost op. Ook hielpen ze hier en daar wel eens. 's Avonds trokken ze met elkaar naar het kippenhok van Jan Haar. Het was er vast wel gezellig, ze hadden zelfs een radio om de uitzendingen vanuit Engeland te beluisteren.
Het kon moeilijk verborgen blijven, wat er op de boerderij van Jan Haar gaande was. De afstand tot de Wijde Wijk was nog geen 200 meter en daar passeerde nogal wat volk. En vooral 's zomers moest al dat af en aan lopen wel opvallen.
Nu was dat ten opzichte van de buurtbewoners ongevaarlijk, maar er kwam van alles langs. Ook landwachters uit Hollandscheveld. De Landwacht, opgericht in november 1943, diende als vervanging van het door de Duitse bezetters onbetrouwbaar geachte Nederlandse politieapparaat. Als taak kreeg de Landwacht onder meer de controle op persoonsbewijzen, zwarte handel en het beschermen van distributie bescheiden. In de volksmond heette de
organisatie Jan Hagel, omdat de Landwacht grotendeels met jachtgeweren werd uitgerust. Het verlenen van hand- en spandiensten aan de Duitse bezetter leidde ertoe, dat de Landwacht, die vooral in de noordelijke provincies veel kwaad deed, algemeen als een organisatie van landverraders werd beschouwd.
De Hollandscheveldse landwachters tipten hun collega's uit Zuidwolde dat er bij de boerderij van Jan Haar wat gaande was, en dat ze maar eens op onderzoek uit moesten. Nu wilde het geval dat de zes jongens die er in de
voorzomer van 1944 logeerden, besloten hadden hun onderduikadres op te geven. Niet omdat ze het te gevaarlijk vonden worden, maar omdat ze het in het hok met turfstrooisel, stro en schapevachten niet meer konden harden van de vlooien.
Nog een paar nachten en dan zouden ze vertrekken. Op een van die laatste avonden kregen ze een seintje dat de Landwacht in Kerkenveld was gesignaleerd.
Vier van de zes onderduikers gingen er direct vandoor, de Wheemwijk achteruit, richting Hollandscheveld. Na een eindweegs besloten ze de weilanden aan de zuidkant te verlaten en door de wijk te verdwijnen in de bosjes aan de andere kant. Daar brachten ze de nacht door, onkundig van wat er met de anderen gebeurde.
De twee die achtergebleven waren en zo'n beetje de wacht hadden gehouden, besloten het nog even aan te zien.
Met het gevolg dat ze onverwachts werden overvallen en gearresteerd. Ook de bewoner van de boerderij, Bart van Daatselaar werd meegenomen. De Landwachters namen aan dat ze hiermee Jan Haar te pakken hadden.
Jan Haar
De bewering van Bart, dat hij Jan Haar niet was, werd eerst niet geloofd. Tot een eindweegs op de Oosterweg het doordrong dat ze fout zaten. Dus besloten de landwachters Jan Haar alsnog te gaan halen. Zo werd ook die van zijn bed gelicht en meegenomen. Bart van Daatselaar werd evenwel niet vrijgelaten.
De arrestanten werden eerst in Zuidwolde ondergebracht en gingen de volgende dag naar Hoogeveen en vandaar naar Amersfoort.
Bart van Daatselaar werd naderhand overgebracht naar een kamp bij Hamburg, en van hem kwam als eerste bericht dat hij was omgekomen. De ene onderduiker, Piet van Eijsden uit Rotterdam, kreeg pleuritis en werd ontslagen. Zo goed en zo kwaad als het ging, kwam hij thuis en heeft daar tijden ziek gelegen. Echt de oude is hij nooit weer geworden. De andere onderduiker, Klaas Pattje uit Groningen verdween zonder een spoor na te laten.
Bart van Daatselaar
Jan Haar werd overgeplaatst naar een kamp in de buurt van Meppen, even over de grens bij Zwartemeer. Het kamp lag op een zandplateau in een groot veengebied. Het regiem was er hard, het eten slecht, zodat Jan, die een
ijzersterk gestel had, er aan bezweek.
Dankzij een advertentie zijn we enigszins op de hoogte van de toedracht. Een man uit Den Haag reageerde er op. Hij had Jan Haar goed gekend en had veel met hem opgetrokken. Als we hier uitkomen, had Jan hem beloofd, ga je maar een poos met mij mee. Ik heb een boerderij en eten genoeg en mijn moeder kan goed koken. En dan zullen we samen er wel weer zien bovenop te komen.
Volgens de Hagenaar was Jan Haar eigenlijk nooit ziek geweest. Dysenterie, waar velen aan bezweken, had hij niet gehad. Volgens hem had Jan het zeker kunnen overleven, als hij maar eerder in het hospitaal was gekomen. Niet dat
de behandeling daar zo goed was, maar dan had hij tenminste rust gehad. Nu werd hij tot het laatst afgebeuld.
De laatste avond, dat ze van het werk kwamen, werd de groep door de bewakers zo opgejaagd, dat het voor Jan te veel werd. Door anderen ondersteund kwam hij toen eindelijk in het hospitaal, waar hij nog dezelfde nacht overleed.
Het feit dat de Duitsers de sterke en oergezonde Jan Haar in enkele maanden het graf in konden werken, bewijst wel hoe beestachtig slecht ze hun gevangenen behandelden.
Na de oorlog kwam er eens iemand bij moeder Haar, die het adres van Jan had gekregen in Amersfoort. Ze hadden daar met een groep van 10 personen adressen uitgewisseld om na de oorlog nog eens contact op te nemen. Hij had
de hele groep bijna afgewerkt, maar nog geen enkele overlevende aangetroffen.
Kort na de oorlog heb ik het kamp Meppen bezocht. Het stond er nog gedeeltelijk. Op de begraafplaats stond een gedenkteken met de namen van de omgekomen Nederlanders, ook de naam van Jan Haar. Later zijn we er nog eens geweest. Er stonden toen alleen nog de totalen van de omgekomen nationaliteiten aangegeven. Naar men zei waren de stoffelijke resten elders herbegraven.
Mandiêlig december 1989
Naar aanleiding van het artikel in het vorige nummer van Mandiêlig over de straatnamen in Kerkenveld, nog het volgende. Ik weet dat ik allesbehalve volledig ben geweest. Door gesprekken heb ik nog wat meer gegevens
verkregen en het lijkt mij nuttig die hier door te geven.
Allereerst over Bart van Daatselaar, die met zijn gezin het woongedeelte van de boerderij van Jan Haar bewoonde. Hij was werkzaam op de zuivelfabriek te Hoogeveen. Op de avond van de overval kwam hij van late dienst weer thuis en vernam onderweg dat er onraad was. Hij was het die de jongens waarschuwde, maar ging zelf weer rustig in huis, in de overtuiging dat hij er verder niets mee te maken had en dus geen gevaar liep.
Een der landwachters was meteropnemer van het G.E.B. en aangezien de meterkaart op naam stond van Jan Haar, geloofden de landwachters dat ze met de arrestatie van Bart, Jan Haar te pakken hadden. Het toont hoe weinig
rechtszekerheid er onder het nazi-regime bestond. Zonder aanklacht of berechting kon men, ook al was men feitelijk onschuldig, door iedere amateur worden gearresteerd en de dood in worden gedreven. De rouwadvertentie van Bart van Daatselaar vond ik in de Hoogeveensche Courant van 5 mei 1945. Daaruit kan men de familieomstandigheden van Bart aflezen.
Nu over Geert ten Hoeve. Deze werd geboren in 1867 en huwde in 1888 met L. Scholten. Hij was vervener-ontginner en bouwde in 1913 een boerderij aan wat nu de Gedempte Wijde Wijk is. Thans is dit nummer 16 en deze boerderij
wordt bewoond door een achterkleinzoon.
Ten Hoeve was enkele jaren raadslid voor de ARP en jarenlang voorzitter van het waterschap Kerkenbovenveen, alsmede penningmeester van de Gereformeerde Schoolvereniging te Alteveer. Over het algemeen was hij een geacht persoon in de dorpsgemeenschap. Bij de voorbereidingen voor de demping, eind veertiger jaren, had Ten Hoeve, ruim tachtig jaar inmiddels, geen bestuursfuncties meer, maar hij was er nog wel een goede propagandist voor. Hij achtte de werken van groot belang voor Kerkenveld. In tegenstelling tot sommige anderen van zijn generatie.
Om het water uit het Hoofddiep en de Wijde Wijk weg te laten lopen richting Braambergersloot, was een duiker gelegd bij de toenmalige brug over het Hoofddiep. Het officiële openen van de schuif werd door Geert ten Hoeve en
burgemeester Jans gezamenlijk gedaan.
Geert ten Hoeve overleed in 1956. De voltooiing van het dempen van de wijken waarvoor hij zich had sterk gemaakt, heeft hij nog mogen meemaken. In de naam Ten Hoevestraat blijft zijn naam in Kerkenveld bewaard.
Geert ten Hoeve
Uit Mandiêlig juli 1992
Naar aanleiding van de artikelen over de naamgeving van straten in Kerkenveld-Alteveer, naar bepaalde personen, in de nummers van juli en december 1989, werd mij verzocht ook de resterende vier straatnamen te bespreken.
Het geven van de straatnamen is het werk van de gemeenteraad, maar veelal wordt daartoe wel in overleg gegaan met de betreffende vereniging "Plaatselijk Belang".
Evenwel kunnen ook particulieren een aanzet geven tot een bepaalde naamgeving, door zelf actie te ondernemen.
In het geval van de Jan Haarstraat en de A. van Daatselaarstraat was men het er gauw over eens en vond men het algemeen een zinvolle zaak. Wat zij gedaan hadden tegen de bezetter hadden' ontelbaar veel anderen ook gedaan
en misschien meer, maar het had hun het leven gekost.
Wat Henderikus Zomer, Jan Leijssenaar en Jacob Kats betreft, deze hadden tijdens de oorlog de grootst mogelijke risico's genomen, maar zij waren er levend doorgekomen.
En het werk dat zij gedaan hadden had zich ook nog grotendeels buiten waarneming van buitenstaanders afgespeeld. En er was steeds zorgvuldig gewaakt om zo weinig mogelijk op papier te zetten. En de verzetslieden
moesten na de oorlog zelf maar zien hun belevenissen te verwerken en proberen weer in het gewone leven mee te draaien. Dat lukte de een beter dan de ander. In het verzet hadden zij vaak samengewerkt met mensen van allerlei politieke, kerkelijke en maatschappelijke groeperingen en elkaar vaak Ieren waarderen. Zo, dachten velen, zou de naoorlogse maatschappij ook moeten worden opgebouwd. En toen dan bleek dat van stonde af aan alle schotten en schotjes van voor de oorlog weer werden opgezet, waren velen teleurgesteld. En aan praten met buitenstaanders over hun ervaringen tijdens de oorlog, daaraan hadden velen weinig behoefte.
De maatschappij moest intussen wel helemaal opnieuw worden opgebouwd en daar had iedereen het op zijn manier druk mee. Wat gebeurd was, was voorbij, men wou nu vooruitzien. En zo stond, naar mijn gevoel, de rol van het
verzet de eerste jaren na de oorlog niet optimaal in de belangstelling.
Henderikus Zomer en Jan Leijssenaar waren leden van knokploeg Alteveer-Kerkenveld-Hollandscheveld. Maar opereerde ook wel ver daarbuiten. Want een knokploeg (KP), de naam zegt het al, was een echte actiegroep.
Het begon vaak met het onderbrengen van joden en andere onderduikers. En het bemachtigen van de daarvoor benodigde distributiebonnen. Maar was men eenmaal bezig, kwam er in de regel steeds meer bij. Zoals de opvang van door engelse vliegtuigen gedropte wapens en personen. Wat een riskante bezigheid was, want spionage en verraad van Duitse en pro-Duitse kant moest men niet onderschatten. Verder werd van alles ondernomen wat de
vijand afbreuk kon doen.
De KP's opereerden vrij zelfstandig, maar er waren onderlinge verbindingen, die echter slechts door weinigen waren te overzien.
Rieks Zomer was leider van de ploeg, die dan ook bekend stond als de KP Rieks. Hij was veehouder in de zgn. Tippe, tussen Alteveer en Kerkenveld. Hij had een nog jong gezin. Hij was behoorlijk algemeen ontwikkeld, van
gereformeerde huize en in het verenigingsleven nogal actief. Leidinggeven en discussiëren had hij zich op de jeugdverenigingen al aangeleerd. Met enkele anderen kwam hij in het verzet terecht, wat uitliep op de oprichting van
een echte KP. Het betekende wel dat ook zijn gezin bijzondere risico's liep. Op een bepaald moment was het nodig dat zijn gezin ging onderduiken tot na de oorlog. De boerderij werd een tijdlang door Duitse militairen bezet.
Rieks overleed in 1970 en was toen 57 jaar oud.
Rieks Zomer.
Jan Leijssenaar kwam in een later stadium bij de KP. Men had iemand nodig met meer dan gewone technische kennis.
Men dacht aan Jan Leijssenaar. Die was elektricien, maar stond bekend als op technisch gebied van alle markten thuis.
Jan Leijssenaar.
Zo iemand was in de ploeg, waar veel geïmproviseerd moest worden, bijzonder waardevol. Al gauw draaide Jan volledig mee in de KP. Bij een treffen met de Duitsers aan de Coevorderstraatweg raakte Jan gewond en een schot in de hand is nooit weer goed gekomen.
Dramatisch was wat in november 1944 gebeurde. Landwachters schijnen ergens wat opgevangen te hebben over luisteren naar de engelse zender. De naam Jan Leijssenaar moet genoemd zijn. Huiszoeking volgde, ergens werd een revolver gevonden en Jan werd meegenomen. Hij kwam uiteindelijk in de gevangenis in Assen terecht. Aanvankelijk wisten de Duitsers niet dat Jan bij een KP behoorde, maar bij een zwaar verhoor van iemand anders werd de naam van Jan genoemd. Toen moest hij het ook ontgelden en werd zwaar verhoord en geslagen. Hij zou gefusilleerd worden, maar bij de overval op de gevangenis in de nacht van 11 december 1944, door het verzet, werd Jan ook
bevrijd. Tot de bevrijding is het gehele gezin ondergedoken geweest.
Jan Leijssenaar overleed in maart 1966, 59 jaar oud.
Rieks Zomer en Jan Leijssenaar weigerden indertijd een hen toegekende verzetsonderscheiding in ontvangst te nemen.
Jacob Kats en zijn vrouw Johanna ter Steege leken welbeschouwd helemaal geen persoonlijkheden voor verzetsdaden. Het echtpaar stond bekend als bijzonder rustig en voorzichtig en was al wat ouder. Maar op een bepaalde wijze maakten zij zich in het laatst van de oorlog voor het verzet toch bijzonder nuttig. Met grote risico's.
In het laatst van de oorlog werd het verzet ondergebracht in de Binnenlandsche Strijdkrachten. Er kwam landelijk een militair opgezette structuur onder centrale leiding. Prins Bernhard werd opperbevelhebber.
Er kwamen nu veel meer mensen bij het verzet en het betekende dat er in Alteveer/Kerkenveld iemand van buiten ging optreden als commandant. Dat was is in dit geval A. Tollenaar, een Zeeuw, die dan ook bekend stond als Jan de Zeeuw. Die moest onderdak hebben, waar hij ook zijn commandopost kon inrichten. Het echtpaar Kats leende er hun woning voor. Er kwamen wapens in huis, er was verkeer van andere verzetslieden en op het erf werden parachutes
van wapendroppings begraven.
Een gevaarlijke toestand dus. Om arrestatie te voorkomen is het gezin tenslotte ondergedoken.
Posthuum ontving Jacob Kats het verzetsherdenkingskruis. Het werd in Generaal Winkelmankazerne in Nunspeet in ontvangst genomen door de zoon Ds. Kats te Apeldoorn uit handen van Prinses Margriet.
Jacob Kats overleed in mei 1977, zijn vrouw Johanna ter Steege in juni 1986.
Jacobs Kats.
De Talensstraat is vernoemd naar de heer J. Talens, hoofd van de openbare lagere school te Kerkenveld, algemeen bekend als meester Talens. Hij was nog een onderwijzer van het vroeger veel voorkomende type, namelijk iemand
waarop het dorp in veel gevallen een beroep kon doen om leiding te geven aan allerlei activiteiten en verenigingswerk. Van februari 1929 tot september 1959 was hij aan de school verbonden, waarna hij tot zijn pensionering hoofd van een school in Lutten was. Nog vrij vitaal geniet hij op dit moment (december 1991) als 91 jarige te Hardenberg van een rustig leven. Hij is intussen wel de enige van de genoemde personen waar nog bij zijn leven een straat werd genoemd.
Meester Talens.
Ik realiseer mij dat het allemaal erg beknopt beschreven is, maar ik hoop toch dat ik hiermee aan de opdracht van Mandiêlig heb voldaan.